“En het was zo heel gewoon”

Het was een tijd die we ons nog nauwelijks meer kunnen voorstellen, een tijd waarin het leven van mijn jeugd een totaal andere dimensie had dan vandaag de dag. Het waren de jaren 1943-1955, een periode die gekenmerkt werd door eenvoud, vrijheid en een onbezorgde levensstijl. Voor mij als kind van die tijd was het allemaal zo heel gewoon, maar voor de kinderen die nu leven in een tijd van X, technologische vooruitgang en overbescherming, lijkt het bijna als een verhaal uit een andere wereld.

Mijn avonturen begonnen vaak al zodra ik mijn voeten buiten de deur zette. Auto’s reden nog niet zo hard en nog steeds midden op de weg. Witte strepen waren bij ons in het dorp nog niet uitgevonden en stoplichten kwamen nog maar sporadisch voor in de grote stad. Veiligheid was een begrip dat een andere betekenis had. Ik klom op de mestkar en op een melkwagen, op de boerenkar met zakken meel zojuist beladen op de Boerenbond bij ons tegenover en dat deed ik allemaal zonder ook maar een seconde na te denken over het gemis van veiligheidsstoeltjes, gordels of een airbag.

Mijn speelgoed en trapauto was geschilderd met verf vol lood en cadmium, maar daar maakten ik mij niet zo druk om. Ik dronk melk elke dag en rechtstreeks van de koe en eieren at ik met Pasen zonder te weten wat PFAS was. Ik zwom zonder het te willen in het kanaal tussen de ijsschotsen door, gekleed in mijn te wijde broek en jas, zonder ook maar een spoor van angst getoond te hebben, zelfs niet bij 3 keer kopje onder, ook niet als de drek en de dode vissen langs mij heen dreven. Mijn toekomstige schoonvader, wist ik toen ook niet, kwam vanuit zijn café en rijkte mij een biljartkeu aan. Hieraan hijs ik mij uit alle kracht omhoog naar straatniveau. Daarna nat achterop die stalen fietspakkendrager gezet met een paardendeken omgeslagen. Dat was voor de kou vanonder uit het ijs en weer thuis afgezet. Direct in het bed van mijn pa en ma gestopt. Na mijn kopje onder van onder het ijs met veel smerigheid dat ik wel had ingeslikt. En dit gebeurde ook allemaal in die tijd en mijn genoemde jonge jaren.

De hooizolder van de overburen was ook mijn speeltuin, en waar nog geen hekje om het zolderluikgat zat en waar het avontuur lonkte maar als ik te ver ging kukelde ik daardoor omlaag. Het was ook nog de tijd dat de dorsvlegel werd gebruikt door de boeren om het koren te scheiden van de afgemaaide korenhalmen. Ik sloeg er op los als ik het ook mocht proberen en als ik niet uitkeek kreeg ik de vlegel zelf in mijn nek i.p.v. het koren te raken en dat deed behoorlijk pijn, kan ik mij nog herinneren. Flessen met gevaarlijke stoffen waren nog niet aan de orde en de enige pot die ik kenden was die met uierzalf gevuld en die gebruikt werd voor de ontstoken tepels van de koeien. Zalf die ik dan ook zonder aarzelen gebruikten voor mijn eigen kwaaltjes zoals schrale handen of een geïrriteerde huid.

Op de fiets zaten we achterop, onze billen rustend op de bagagedrager van staal en de spijlen tekende zich dan af op je blote billen als je er van afsprong. Ik klampten mij dan vast aan de schroefveren van onder het zadel onder de bibs van de bestuurder. Water uit een fles was een luxe die ik toen ook nog niet kon voorstellen. Ik dronk uit de waterpomp, waarvan de leidingen nog van lood waren en waar soms zelfs een kikker in ronddwaalde.

Een pakje met kauwgom was een schat die ik koesterde, en als ik geluk had, kreeg ik een cent mee om onderweg een dropje te kopen. Op school zat ik op een houten bank, soms nog met gevaarlijke kleppen eraan, en als anderen links probeerde te schrijven, dan kon diegene een tik op de vingers verwachten. Ik schreef nog met een kroontjespen op school hiervoor was in mijn schoolbank een inktpotje met schuifje bevestigd waarin ik mijn kroontjespen dan doopte. Mijn rechterwijsvinger die de kroontjespen omsloot was altijd blauw of zwart van de inkt. Te diep had de kroontjespen dan in het glaasje gekeken. Het leesplankje was in mijn eerste klas nog steeds in gebruik.

Mijn schoenen, fietsen en schaatsen waren vaak al ingedragen en gebruikt door die ander, maar dat deerde mij niet. Mijn eerste fiets was van samengestelde onderdelen en opgesmukt met een bel met een Mickey Mouseplaatje en ook nog voorzien van blokken op de trappers voor een hele lange periode. Ik was gewend aan delen en aanpassen. En hoewel ik ’s ochtends vroeg van huis vertrok met een stapeltje boterhammen onder mijn arm en verpakt in de krant van de dag van gisteren en ik pas weer smiddags thuiskwam om te eten, was er geen mobieltje voorhanden geweest om mij te traceren. Niemand wist waar ik was, ik was veilig dacht men, ik was toch op school, of ik was altijd samen toch met vrienden.

Het boerenland was mijn speeltuin, ik had geen verboden terrein weid en zijd. De spoordijk achter ons huis in het boerenland waarover een goederentrein toen nog reed, daar werd vaak als het riet langs de dijk was uitgegroeid en dor werd door mij dan aangestoken als een kwajongensstreek. Ik deed dat zonder bij na te denken en het was geen kwade gedachten, maar ik deed het omdat ik het spannend vond denk ik. Als het vuur niet meer was te doven door mij dan liep ik gauw weg om niet door oom agent te worden ingerekend als men de brand ontdekte.

In de brandkuil die aan het pad grensde en langs de karresporen was gegraven op een plek die ook hier voor de spoordijk lag en bedoeld was om een brand te bestrijden omdat hier altijd water in stond als buffer voor de brandweer voor een eventuele brand van een achteraf in het gebied gelegen boerderij, daar zwommen ook stekelbaarsjes in rond. Deze visjes werden door mij gevangen met een provisorisch gefabriceerde hengel door middel van een stok en wat naaigaren uit de naaidoos van mijn moeder en de draad werd dan aan de stok op de top vastgeknoopt. Onderaan de draad knoopte ik dan een stukje worm. Hierin waren de kleine visjes smakelijk geïnteresseerd en voor mij was het spannend om ze te vangen.

Ook moest ik in datzelfde boerengebied vaak van mijn vader graszoden steken langs de slootkant of langs karrensporen. Dit was voor de kippen in onze kippenren. Onze kippen konden smakelijk in deze graszoden pikken en krabben en zoeken naar wormen en dat kwam onze eieren gelegd door onze kippen ten goede. Ik vond de eieren vroeger lekkerder uit onze eigen kippenren toen, de eieren van tegenwoordig uit de supermarkt smaken anders omdat de opgehokte kippen ander voer krijgen.

Mijn maaltijden waren eenvoudig maar wel voedzaam. Brood met schrale boter, pannenkoeken met spek, en toch werden we niet dik. Ik deelde dezelfde fles met mijn vrienden, zonder angst voor ziektes. En als ik mij gesneden had of ik had een verstuiking, dan was dat gewoon een deel van mijn leven. Niemand sleepte elkaar voor de rechter, ik accepteerden dat ongelukken gebeurden en dat er soms ook consequenties aan verbonden waren.

Speelgoed was een luxe die mijn ouders niet konden veroorloven, dus maakten zij het zelf. Met een stok sloeg ik naar en tegen ballen. Die bal maakte ik door krantenpapier te kneden tot een bal en dan omwikkelde met reepjes elastiek en kruislings over elkaar aan te brengen. Ik had deze elastiekreepjes van 1 cm breed geknipt van een oude fietsbinnenband. Knikkers maakten we van klei of verdienden we glazen knikkers door ze te winnen van een ander. Op school zaten ook minderbegaafde kinderen, en niemand maakte daar een punt van. We hielpen elkaar en accepteerden elkaar zoals we waren.

Mijn ouders waren streng maar rechtvaardig. Een draai om mijn oren was een effectieve manier om mij bij te sturen, en ik wist dat mijn daden consequenties hadden. Ik was verantwoordelijk voor mijn acties, en daar leerden ik mee om te gaan. Wij als jeugd vochten weleens onder elkaar en sloegen elkaar soms bont en blauw, en altijd zonder een volwassenen die zich er druk over maakten.

Een doosje met meikevers werd mee naar school genomen en eieren werden uit vogelnesten gehaald om te koken in een oud stroopblik. Ik schraapte de kopjes van lucifers af op de rand van een oude of gebruikte open huissleutel en met een spijker er in aan een touwtje sloeg ik deze af tegen de muur. Dat knalde dan behoorlijk en dat vond ik leuk. Ik maakte een proppenschieter van vlierhout en tak uit de natuur met proppen als munitie en daar gebruikte ik elzenproppen voor die aan takken van de Elzestruik groeide in het voorjaar. Ik raapte weggeworpen sigarettenpeuken van een ander op en stelde deze weer samen als was het een hele en stiekem rookte ik die tot ik flink misselijk werd.

Ik klusje op zaterdag bij als hulp bij de groenteboer en de bakker. Allemaal om mij bezig te houden in een tijd zonder een behoorlijke radio om naar te luisteren, de tv of smartphone was nog niet in beeld. Ik had een klappertjespistool en aan de zijkant van dat klappertjespistool deed ik een rolletje klappertjes om het asje heen, dit rolletje klappertjes was te koop in elke speelgoedzaak als speelgoedonderdeel, ik schoof het klepje dan dicht van het pistool en knallen maar. Nu toch even ondenkbaar dat je met dit klapperpistooltje nog op straat rondloopt. Je zou nu omsingeld worden door een legertje agenten met een getrokken wapen en een taser in de aanslag. Zo kan de tijd en de wereld snel veranderen.

Wij gingen lopend naar school, ook in de winter, zonder te klagen. Mijn ouders stonden achter de politie, en mijn daden hadden consequenties. Er was geen ontsnappen aan verantwoordelijkheid. Mijn ouders zette op zaterdagmiddag de stalen gegalvaniseerde badkuip van twee meter in de keuken en vulde deze met warm water en zeep en daar gingen we dan in, een voor een of met twee tegelijk.

Dat waren pas tijden van vrijheid, van leren omgaan met elkaar en met mislukkingen en successen leren leven, van verantwoordelijkheid nemen voor de gevolgen van mijn keuzes. De jeugd van mijn generatie heeft mensen voortgebracht die problemen kunnen oplossen, innovatief zijn en die risico’s durven te nemen. Het was een tijd waarin het leven ‘heel gewoon‘ was, maar de herinneringen zijn allesbehalve gewoon voor die ander nu. Het is wel zo dat het verleden het heden gekleurd heeft*JGJCVA03022024*zoalshetvroegerwas*